Paul Pleijsier - Gitarist

Intonatie op de (oude) gitaar

Inleiding

De gitaar is een ‘gelijkzwevend’ instrument. Alle halve tonen dienen exact even groot te zijn. De afstand c-cis mag geen ander toonhoogtesprongetje geven dan bijvoorbeeld de afstand cis-d. Al die sprongen moeten even groot zijn, anders loopt de zaak in de soep, ofwel, wordt vals.

Dat komt omdat er fretten op de gitaar zitten. Die bieden voordelen van toonhoogteprecisie maar moeten in ruil daarvoor aan strikte wetten van plaatsing gehoorzamen. Een voorbeeld: de derde fret op de gitaar is in zijn eentje verantwoordelijk voor de tonen g, d, bes, f, c en g (van hoog naar laag). Stel dat je zegt: ik vind mijn g te laag, ik schuif die derde fret op totdat de g goed is. OK, g is nu goed. Nu pak je een c op diezelfde derde fret (vijfde snaar). Die c is nu ook een stukje hoger geworden. Maar de c op de eerste fret (tweede snaar) niet. Die zit nog gewoon waar hij zit. Die is nu vals ten opzichte van de c op de derde fret. Die vormen samen geen correct octaaf meer. En op correcte octaven is ons hele toonstelsel gebaseerd. In ruil voor één hogere G ligt je intonatie in puin.

De fretten moeten ten opzichte van elkaar precies bepaalde plaatsen innemen en daar valt niet aan te sleutelen. Die plaatsbepaling gaat met een rekenmethode, waarbij de snaarlengte gedeeld wordt door 17,817. Op de gevonden waarde (in de hoedanigheid van ‘afstand tot het bovenzadel’) plaats je je eerste fret, je deelt de overblijvende snaarlengte weer door 17,817 enzovoorts. Als je heel exact rekent en zaagt (tolerantie 0,2mm) staan je fretten op de goede plekken.

Voor een goede intonatie is er een verfijning nodig: compensatie. Simplistisch uitgelegd: als je een snaar indrukt om een bepaalde toonhoogte te produceren, hem naar beneden drukt op die zo precies geplaatste fret, verhoog je daardoor de spanning van de snaar. Genoeg om de toonhoogte te beïnvloeden, die hoger uitpakt dan de bedoeling is. Daar zitten we dan met onze fraaie fretten. Om die voortdurende verhoging tegen te gaan wordt het eindpunt van de snaar, het zadel, een klein beetje (1-2,5 mm) opgeschoven. Dit is de (zadel) compensatie. Waardoor alles weer op z’n plaats valt.

De oude gitaar

Vroeger, zo heet het, gebruikte men voor de fretplaatsing de “methode van 18”. Die was, zou je denken, minder precies dan onze 17,817. Het grappige van de methode van 18 is dat hij automatisch leidt tot een bepaalde zadelcompensatie: de twaalfde fret, het theoretische midden van de snaar zit niet precies in het midden, maar iets ervóór. Terwijl de methode van 17,817 wél precieze fretten, maar géén zadelcompensatie oplevert. Dat zien wij dus nu. Maar de geachte oude knarren wilden er niet aan. Die dachten: de 12de fret moet precies in het midden van de snaar zitten. En gingen weer een beetje pielen met de methode van 18 om de fretten wat beter te distribueren. Zoek maar eens een oude gitaar die echt aan de methode van 18 voldoet, die überhaupt aan een methode voldoet.. Ik vond er één. Een Lacote uit het late jaar 1856. Voldeed precies aan de moderne methode van 17,817. Maar, op het instrument was geen enkele compensatie aantoonbaar. Daar zat je dan weer, waren je fretten goed, was de compensatie nog niet uitgevonden.. De ramp bleef binnen de perken want, zo blijkt, de aloude darmsnaar (waar Lacote over beschikte) heeft minder compensatie nodig dan de moderne nylonsnaar. Dus kwam je er nog mee weg.


*Lacote Heptachorde 1856, coll. B. Kresse. Foto’s: B. Kresse, collage: B. Zaczek

Maar hoe is dat te verklaren, dat we op oude gitaren zulke raadselachtige fretplaatsingen tegenkomen? Dat men zo dwaalde? Ik verklaar het uit de darmsnaar. Stel je voor, een natuurlijk product, geen twee snaren waren er precies gelijk. Stel nu, je zette een nieuwe snaar op en constateerde dat ‘ie vals was. Je reactie was dan: wat een rotsnaar. Je nam een andere (of draaide hem om) en kijk, nu was de intonatie beter. “Het is wat, met die snaren”, kon je nu verzuchten. Dat was misschien zo, maar het was óók wat met die gitaren, alleen kwam dat met de bestaande strooiing binnen de snaren niet aan het licht. Grof gezegd: door het mixen van valse snaren op valse gitaren kreeg men een acceptabel resultaat.

Voor een gitaarbouwer waren er dus geen betrouwbare referentiesnaren waarmee hij intonatie-experimenten kon doen. Het enige wat hij kon doen, was op zoek gaan naar de theoretisch juiste wijze van fretplaatsing. Die had Lacote in 1856 dus te pakken, maar de snaren om ook de zadelcompensatie ‘uit te vinden’ had hij niet. Hij had wel de snaren om met een beetje selecteren een behoorlijk resultaat te bereiken. En die hebben wij dus niet meer. Onze snaren zijn gelijkmatiger dan de oude snaren. Dat geldt ook voor de huidige darmsnaren. Die gaan namelijk door een rectificatiemachine. Die bestond vroeger niet. Daarvan


*Aquila Corde rectificeert

worden ze mooi rond en gelijkmatig van diameter. Als ik een oude Lacote heb, gaan die mooi ronde, gelijkmatige darmsnaren nu de foutjes in mijn gitaar blootleggen. Ik zou mijn snarenmaker ook kunnen vragen om ongerectificeerde snaren. Maar dan moet ik er voor elke positie wel meerdere bestellen, opdat er een geschikte bij zit. Geen realistische zaak, alleen al het kostenaspect doet mij huiveren.

Moderne intonatiesystemen

De precisie van de intonatie op de gitaar, zo zien we, is een direct gevolg van de gelijkmatigheid van de leverbare snaren. Je hebt een referentie nodig om imprecisie in de gitaar te kunnen ontmaskeren, of denkfoutjes binnen het intonatieconcept. Die gelijkmatigheid verbeterde niet direct met de komst van de nylonsnaar. Wie herinnert zich niet de fraai klinkende maar vaak tè valse Augustinesnaren.. Begin jaren zestig baseerde Ramirez op dat drijfzand een nieuw fretplaatsingssysteem. Werd geen blijvertje. Pas midden jaren tachtig werden bepaalde merken nylonsnaar constanter van diameter. En kijk, daar kwam John Gilbert met een slim systeem, waarin naast zadelcompensatie een nieuw


*John Gilbert (*1922)

fenomeen optrad: bovenzadelcompensatie (nut compensation). Bij hem had deze compensatie een constante waarde voor elke snaar. De compensatie op het (onder)zadel was gedifferentieerd: het zadel stond een beetje schuin, en de g-snaar lag een millimeter naar achteren ten opzichte van de rest. In de VS werd verder onderzoek verricht door vader en zoon Bartolini. Op die ‘United Shoulders’ stond weer gitaarbouwer (en wetenschapper) Greg Byers. Die


*Greg Byers

beredeneerde en realiseerde een intonatiesysteem met individuele waardes per snaar voor zowel nut- als zadelcompensatie. Een schoon systeem, elke snaar wordt íets anders neergelegd over één befretting, rekening houdend met de onvermijdelijke verschillen in stijfheid en elasticiteit. Ik ken niemand persoonlijk met zo’n gitaar, maar we horen er goede berichten over.

Dwaalwegen zijn er ook. Mijns insziens is dat het geval bij de systemen waarbij elke fret bestaat uit zes delen, die individueel verschuifbaar zijn gemaakt. Van Panormo en Lacote kennen we dergelijke zaken, en in onze tijd wordt het ook gedaan. In theorie is daarmee perfectie haalbaar, maar in de praktijk BLIJF je sleutelen. Of je eindigt in het gekkenhuis, of je hebt er snel schoon genoeg van.

Mobiele fretten anno nu
*Mobiele fretten anno nu, Chouard

Mobiele fretten anno 1852, Lacote
*Mobiele fretten anno 1852, Lacote

Er zijn mensen die de zaak relativeren met de opmerking ‘de gitaar is toch nooit echt zuiver’. Die halen mogelijk twee dingen door elkaar. Van het reeds genoemde ‘gelijkzwevende systeem’ met zijn identieke halve-toonsafstanden wordt wel gezegd dat ‘alle toonsafstanden nu even vals zijn’. En de gitaar is een gelijkzwevend instrument, dus de gitaar is vals. Maar de piano is ook een gelijkzwevend instrument. Neem een perfect gestemd exemplaar: alle octaven kloppen, accoorden geven een weldadige warmte. Maar bij een moderne gitaar zijn er nog steeds octaven en unisono’s (gelijke tonen op verschillende snaren) te vinden die niet precies kloppen. Terwijl de snaren tóch goed gestemd zijn. De gitaar haalt in de praktijk de criteria voor gelijkzwevendheid (nog) niet. De intonatievraag is opportuun.

Een praktijkgeval

Terug naar de oude gitaar. Stel, je hebt een exemplaar waarvan het intonatiecomplex (plaatsing van de fretten en kam) niet meer origineel is (reden kan zijn: een ooit slecht vervangen toets, waarbij de oorspronkelijke fretplaatsing is verdwenen, en vervanging of herlijming van de kam, waardoor de precieze plaatsing van het origineel verloren gaat). In dat geval is er niets meer te zeggen over de oorspronkelijke bedoelingen van de maker, en niets meer waar een bezorgde verdediger van de ‘originele toestand’ zich druk over kan maken. Stel dat die gitaar bovendien onzuiver is. Een mooi voorbeeld van een situatie waarbij alles op de schop moet. Wat dan te doen? Een ander exemplaar van dezelfde maker vinden, daarvan het fretberekeningssysteem doorgronden en dat kopiëren naar ons instrument?

‘Ja’, zo gaan er stemmen op, ‘alleen dan krijg je die karakteristieke intonatie die zo hoort bij de oude instrumenten en de oude muziek’. En inderdaad vind je in de oude muziek andere intonaties, waarbij niet alle halve tonen precies gelijk zijn. Luister maar eens naar een stukje klavecimbel, waarbij zeer zuivere accoorden van een uitgangstoonaard na enig gemoduleer plaats kunnen maken voor de jankende valsheid van ver verwijderde toonaarden. Dat was zo bedoeld, componisten speelden daarmee. En het kan natuurkundig gezien ook niet anders: échte zuiverheid tussen bepaalde tonen kan niet bestaan zonder een portie valsheid tussen andere. Maar volgens welke van de vele systemen men het octaaf ook indeelde (bij het klavier is dat mogelijk), als het octaaf bereikt was begon het hele verhaaltje weer opnieuw. Elke nieuw octaaf kent weer precies dezelfde indeling, waardoor een toon altijd zuiver is met z’n naamgnoot uit een hoger of lager register. Daardoor is zo’n stemming niet ‘vals’ te noemen. Hoogstens ‘gecontroleerd verlopend van zeer zuiver tot valsig’.

Maar de gitaar is en blijft een gelijkzwevend instrument. Of de fretten staan in optimaal gelijkzwevende posities, of je introduceert puur willekeurige valsheden, waar niemand blij van wordt. Bij een gitaar is het alternatief voor gelijkzwevend: ‘vals’. Niks ‘oude intonatie’.

Het antwoord voor onze testgitaar is duidelijk: zo gelijkzwevend mogelijk inrichten. Waarbij de compensaties dienen te worden aangepast aan het te gebruiken (eventueel historische) snaarmateriaal. De gitaar streefde altijd al naar gelijkzwevendheid, en die is nu beter te realiseren dan ooit.