Paul Pleijsier - Gitarist

Moreno in Deventer

Op zoek naar het geheim van de muziek toog ik op vrijdag de 13de naar Deventer om José Miguel Moreno te horen. Ik kende hem van een aantal CD’s waarop hij een kopie van een gitaar uit ca 1810 bespeelt. Op de plaat vond ik vooral zijn toon goed. Heel helder, geen bijgeluidje te horen, en een volle klank op de hoge snaar. Maar niet de toon zoals een oude gitaar vroeger geklonken moet hebben. Ik denk dat Moreno carbonsnaren gebruikt. Dat is het tegengestelde van darm (dat eigenlijk op zo’n oude gitaar hoort). Je krijgt dan erg veel boventonen. Als het mis gaat heb je een superhelder, ijskoud en doods geluid. Maar een mooie toon is een mooie toon, ouderwets of niet.

Ook goed aan Moreno vond ik zijn durf om de verstilling toe te laten. Bij hem hoor je soms tempi die bijna tè langzaam zijn. Net als je denkt dat hij alleen maar langzaam kan spelen komt er een bliksemsnel loopje. Aparte musicus, ook geen apoyandogitarist, hij onttrekt zich aan kwalificatie. Dat viel al op als -onbekende- begeleider van Teresa Berganza in Sors Seguidillas, anno ’83. Hij speelde zijn ene solostukje (ook Sor) veel gevoeliger dan gebruik was. Z’n tijd vooruit. De Sorliederen nam hij ook al op met de volgende Spaanse sterzangeres: Montserrat Figueras. Moreno is een kei als begeleider. Ook als ensemblespeler, zoals op weer latere CD’s te horen is.


José Miguel Moreno. Wij hadden ‘m zonder baard en snor

Moreno neemt zijn eigen platen op, produceert ze zelf en heeft geloof ik ook zijn eigen label. Bepaalt, neem ik aan, zijn eigen eindproduct. Ik heb respect voor zijn spel maar voel ook iets kunstmatigs. Alsof het té mooi gemaakt is.

Maar goed, ik dus naar Deventer. Als je echt wilt horen wat er gebeurt moet je vooraan zitten, vroeg van huis dus. Dankzij de onvolprezen spoorwegen kon ik nog net een fraai plekje op de achterste rij bemachtigen.

Moreno speelde vanavond Barokluit. Maakte mij niet uit. Wat er tussen zijn oren zit komt er heus wel uit, ook op een luit. Als eerste kregen we een suite van Weiss (1686-1750) bestaande uit de volgende delen:

Prelude
Allemande
Courante
Sarabande
Bourree
Menuet
Sarabande
Passagaille
Giga

Nog nooit een suite gehoord met ZOVEEL delen. Het enige wat er aan ontbrak was een Pauze in het midden. Alles was in D. En het bleeeeef maar D… Moreno begon sterk: veel rust, en gelijk een herkenbare frase.

De klank van zijn luit (bouwer onbekend, zijn vrouw Lourdes?) viel op. Luid, maar erg ‘rond’. De hogere boventonen die voor een open klankbeeld moesten zorgen, kregen weinig kans. Dat soort instrumenten bestaan. Bij gitaren kom je dat ook tegen. Lijkt eerst aantrekkelijk, want het camoufleert slechte nagels (ze kunnen niet altijd in optimale staat zijn). Je toon lijkt beter. Maar in feite wordt een deel van je expressie weggecensureerd. Je hoort zo’n gitaar bij Breams eerste opname van Walton’s Bagatelles. Je hoort dat Bream een bepaalde klank wil maken die zijn instrument hem niet toestaat. Als hij later de Bagatelles nogmaals opneemt met z’n ‘Romanillos’ hoor je wèl het hele spectrum, en de hele expressie.

Op zo’n bak kan je goed carbon gebruiken. Je haalt dan de maximaal haalbare helderheid, de scherpe kantjes blijven toch weg – inclusief de echte openheid. Bij Moreno vermoedde ik ook nu carbon. Hij ging niet op zoek naar een feller klankje hier of daar: de rechterhand zat vastgelijmd bij het rozet. Da’s overigens niet historisch, op het eerste het beste schilderij uit de Gouden Eeuw zie je dat de rechterhandjes zich immer dicht bij de kam bevinden. Goede toon is goede toon, maar nu even niet. Nu bleven brutale affecten, zo al gewenst, afwezig, ook in de vlotte dansdeeltjes.

Langzamerhand begon het tot mij door te dringen dat Moreno technisch wat slordig speelde. Als je een frase probeerde te volgen (doe ik soms) kon je het spoor bijster raken door een mislukte noot, een bijgeluid of een andere onduidelijkheid. Hij had de neiging om bij gemiste noten ritmisch door te stomen. Dan ging de puls door en werd er een trosje noten opgeofferd. Het uiterste piano ontbrak, had makkelijk gekund in de goede acoustiek van de zaal. De echte rust ook. Ik miste contrasten van affekt tussen de delen. Weiss moet een kanjer geweest zijn als je de verhalen van vroeger hoort, maar vanavond was Moreno niet de ideale reisleider.


Deze Boccherini-kwintetdisc mag ik graag eens horen

Na de pauze kregen we losse Weiss-deeltjes in diverse toonaarden, en de roemruchte Ciaccona van Bach. Die ken ik, dus dat luistert makkelijk. Voor aanvang daarvan trok Moreno de staande schemerlamp die zijn muziekstandaard belichtte op omineuze wijze dichter naar zich toe. Ik zag het al aan komen: onzekerheid. De bewerking bleef vrij sober, verschilde niet veel van wat je vaak op gitaar hoort. Viel wat tegen, want met zo’n luit met al die bassnaren wil je wel eens een nieuwe tegenstem horen. Moreno was duidelijk ondergestudeerd. Hij klooide zich door Bachs meesterwerk heen.

Hij komt bescheiden over, en verbreekt aan het einde van een stuk zijn concentratie met een bevrijdende glimlach, wat charmant werkt. Maar vanwege mijn benarde zitpositie (ondertussen op de tweede rij) kon ik niet ieder einde even goed zien, Dan was ik op de oortjes aangewezen. Dan bleek dat Moreno zijn eindes niet rethorisch ‘speelde’, maar ze vooral charmant ‘lachte’.

En, hebben we het geheim van de muziek ontdekt? Een musicus gezien die de luisteraars betovert? Hmm. Misschien dat dat geheim meer ligt in de gedachten die je zelf ontwikkelt als toehoorder. Moreno had zijn sterke punten: de cascaderende loopjes van Weiss met bindingen en campanula’s gunden ons een glimp op het spel van de oude meester, en zijn aanslag op de hoge snaar was inderdaad nooit scherp, dat had ook nog gekund, als u het nog kan volgen. Hij had een goed volume op de luit. En de Passagaglia in A-groot van Muffat kenden we niet en leek een gaaf stuk (volkomen doodgezwegen in de lange programmatoelichting). Maar op de plaat is Moreno beter.

Het geven van commentaar is niet meer mogelijk.